Er was eens een klein meisje, zo fijn en zo lief, maar 's zomers liep ze altijd op blote voeten want ze was arm, en 's winters op grote klompen, zodat haar wreef helemaal rood werd, en dat stond verschrikkelijk.
Der var en lille pige, så fin og så nydelig, men om sommeren måtte hun altid gå med bare fødder, for hun var fattig, og om vinteren med store træsko, så at den lille vrist blev ganske rød og det så grueligt.
Midden in het dorp woonde vrouw Schoenmaker, zij maakte, zo goed ze kon, van oude, rode lappen een paar schoentjes, wel heel stuntelig, maar het was goed gemeend, en die waren voor het kleine meisje. Dat meisje heette Karen.
Midt i bondebyen boede den gamle Mor Skomagers, hun sad og syede, så godt hun kunne det, af røde, gamle klædestrimler et par små sko, ganske kluntede, men godt ment var de, og dem skulle den lille pige have. Den lille pige hed Karen.
Juist op de dag dat haar moeder werd begraven kreeg zij de rode schoentjes en had zij ze voor de eerste maal aan; dat was wel een wonderlijke manier van rouwdragen, maar ze had nu eenmaal geen andere, en zo liep ze daar met haar blote benen in de schoentjes, achter de armzalige kist.
Just den dag hendes moder blev begravet fik hun de røde sko og havde dem første gang på; det var jo rigtignok ikke noget at sørge med, men hun havde nu ingen andre og så gik hun med bare ben i dem, bag efter den fattige stråkiste.
Toen kwam daar, op dat ogenblik, een groot, oud rijtuig aan en daarin zat een statige, oude dame; ze keek naar het kleine meisje en had medelijden met haar en toen zei ze tot de dominee: "Geef mij dat kleine meisje, ik zal goed voor haar zijn!"
Da kom der i det samme en stor, gammel vogn, og i den sad der en stor, gammel frue, hun så på den lille pige og havde ondt af hende og så sagde hun til præsten: "Hør, giv mig den lille pige, så skal jeg være god imod hende!"
Karen dacht dat dit allemaal om de rode schoentjes was, maar de oude dame zei dat ze afschuwelijk waren, en ze werden verbrand. Karen zelf kreeg keurige, schone kleren aan en moest leren lezen en naaien, en de mensen zeiden dat ze lief was, maar de spiegel zei: "Je bent véél meer dan lief, je bent mooi, héél mooi!"
Og Karen troede det var alt sammen for de røde sko, men den gamle frue sagde at de var gruelige, og de blev brændt, men Karen selv blev klædt på rent og net; hun måtte lære at læse og sy, og folk sagde at hun var nydelig, men spejlet sagde: "Du er meget mere end nydelig, du er dejlig!"
Op een keer reisde de koningin door het land en ze had haar dochtertje bij zich, dat was een prinses. De mensen stroomden samen voor het slot en daar was Karen ook bij; de kleine prinses stond, keurig in het wit gekleed, voor een der vensters en liet zich bekijken: ze had geen sleep en geen kroon, maar zij had prachtige, rode saffiaanleren schoentjes aan; dat waren heel wat nettere schoentjes dan die vrouw Schoenmaker voor kleine Karen had genaaid. Niets ter wereld is zó mooi als rode schoentjes!
Da rejste dronningen engang igennem landet og hun havde med sig sin lille datter, der var en prinsesse, og folk strømmede til uden for slottet og der var da Karen også, og den lille prinsesse stod i fine, hvide klæder i et vindue og lod sig se på; hun havde hverken slæb eller guldkrone, men dejlige røde safianssko; de var rigtignok anderledes nette, end de Mor Skomagers havde syet til lille Karen. Intet i verden kunne dog lignes ved røde sko!
Nu was Karen op de leeftijd gekomen om aangenomen te worden; ze kreeg nieuwe kleren, en nieuwe schoenen moest ze óók hebben. De rijke schoenmaker in de stad nam de maat van haar voetje, bij zich thuis in zijn eigen werkplaats; daar stonden grote, glazen kasten met mooie schoentjes en glanzende laarzen. Dat was een prachtig gezicht, maar de oude dame kon niet goed meer zien en daarom had ze er weinig aan; tussen de andere schoentjes stond een paar rode, precies zoals de prinses ze had gedragen: wat waren die mooi! De schoenmaker zei dan ook dat ze eigenlijk voor een gravenkind waren maar ze hadden niet gepast.
Nu var Karen så gammel at hun skulle konfirmeres, nye klæder fik hun, og nye sko skulle hun også have. Den rige skomager inde i byen tog mål af hendes lille fod, det var hjemme i hans egen stue, og der stod store glasskabe med yndige sko og blanke støvler. Det så nydeligt ud, men den gamle frue så ikke godt, og så havde hun ingen fornøjelse deraf; midt imellem skoene stod et par røde, ganske som de prinsessen havde båret; hvor de var smukke! Skomageren sagde også at de var syet til et grevebarn, men de havde ikke passet.
"Dat zijn zeker lakschoentjes!" zei de oude dame, "ze glanzen zó!"
"Det er nok blanklæder!" sagde den gamle frue, "de skinner!"
"Ja, ze glanzen!" zei Karen; en ze pasten precies en ze werden gekocht; maar de oude dame wist niet dat ze rood waren, want dan zou ze Karen nooit hebben toegestaan met rode schoentjes aangenomen te worden, en dat gebeurde nu.
"Ja de skinner!" sagde Karen; og de passede og de blev købt; men den gamle frue vidste ikke af at de var røde, thi hun havde aldrig tilladt Karen at gå til konfirmation i røde sko, men det gjorde hun nu.
Iedereen keek naar haar voetjes, en toen ze door de kerk naar het koorhek ging leek het haar of zelfs de oude schilderijen boven de graven, de portretten van dominees en domineesvrouwen met stijve kragen en lange, zwarte kleren, hun ogen op haar schoentjes gevestigd hielden. En alleen aan die schoentjes dacht zij toen de dominee haar de hand op het hoofd legde en haar van de heilige doop vertelde, van haar verbond met God, en dat zij nu een groot mens zou worden in Christus' gemeente! En het orgel speelde plechtig, de mooie kinderstemmen zongen en de oude voorzanger zong, maar Karen dacht alleen maar aan haar rode schoentjes.
Alle mennesker så på hendes fødder, og da hun gik op ad kirkegulvet til kordøren, syntes hun at selv de gamle billeder på begravelserne, disse portrætter af præster og præstekoner med stive kraver og lange sorte klæder, hæftede øjnene på hendes røde sko, og kun på disse tænkte hun, da præsten lagde sin hånd på hendes hoved og talte om den hellige dåb, om pagten med Gud og at hun nu skulle være et stort kristent menneske; og orglet spillede så højtideligt, de smukke børnestemmer sang og den gamle kantor sang, men Karen tænkte kun på de røde sko.
's Middags kreeg de oude dame van alle mensen te horen dat de schoentjes rood waren geweest, en zij zei dat dit lelijk was en dat zo iets niet paste; Karen moest voortaan, wanneer zij naar de kerk ging, altijd zwarte schoentjes dragen, zelfs al waren ze oud.
Om eftermiddagen vidste da den gamle frue af alle mennesker at skoene havde været røde og hun sagde at det var stygt, at det passede sig ikke og at Karen herefter, når hun gik i kirke, skulle altid gå med sorte sko, selv om de var gamle.
De volgende zondag was er communie, en Karen keek naar de zwarte schoentjes en ze keek naar de rode - en toen keek ze wéér naar de rode en ze deed de rode aan.
Næste søndag var der altergang, og Karen så på de sorte sko, hun så på de røde – og så så hun på de røde igen og tog de røde på.
Het was verrukkelijk, zonnig weer; Karen en de oude dame wandelden over het pad door de korenvelden; de weg was daar wat mul.
Det var dejligt solskinsvejr; Karen og den gamle frue gik ad stien gennem kornet; dér støvede det lidt.
Bij de deur van de kerk stond een oude soldaat met een kruk; hij had een wonderlijk lange baard die meer rood dan wit was, want hij was eigenlijk rood; hij boog diep en vroeg de oude dame of hij haar schoenen mocht afstoffen. Ook Karen strekte haar voetjes uit. "Kijk eens wat een fijne dansschoentjes!" zei de soldaat. "Blijf stevig zitten wanneer jullie dansen!" en toen sloeg hij met zijn hand op de zolen.
Ved kirkedøren stod en gammel soldat med en krykkestok og med et underligt langt skæg, det var mere rødt end hvidt, for det var rødt; og han bøjede sig lige ned til jorden og spurgte den gamle frue, om han måtte tørre hendes sko af. Og Karen strakte også sin lille fod ud. "Se, hvilke dejlige dansesko!" sagde soldaten, "sid fast når I danser!" og så slog han med hånden på sålerne.
De oude dame gaf de soldaat een stuiver en toen ging ze met Karen de kerk in.
Og den gamle frue gav soldaten en lille skilling og så gik hun med Karen ind i kirken.
En alle mensen daarbinnen keken naar Karens rode schoentjes en alle schilderijen keken ernaar, en toen Karen voor het altaar knielde en de gouden kelk aan haar mond zette dacht zij alleen maar aan de rode schoentjes en het was alsof ze in de kelk rondzwommen: zij vergat haar gezang te zingen, zij vergat haar Onzevader te bidden.
Og alle mennesker derinde så på Karens røde sko, og alle billederne så på dem og da Karen knælede for altret og satte guldkalken for sin mund, tænkte hun kun på de røde sko og det var som om de svømmede om i kalken for hende; og hun glemte at synge sin salme, hun glemte at læse sit "Fadervor."
Toen gingen alle mensen de kerk uit, en de oude dame stapte in haar rijtuig. Karen tilde haar voetje op om óók in te stappen, en toen zei de oude soldaat die vlak bij stond: "Kijk eens, wat een fijne dansschoentjes!" Karen kón het niet laten, ze móést een paar danspassen maken, en toen ze eenmaal was begonnen bleven haar benen dóórdansen, het was alsof de schoentjes macht over haar gekregen hadden. Ze danste de hoek van de kerk om, ze kon het niet laten, de koetsier moest achter haar aan lopen om haar te pakken te krijgen en tilde haar in het rijtuig; maar de voetjes bleven dóórdansen, zodat ze de goede oude dame gruwelijk trapte. Eindelijk kregen ze de schoentjes uit en kwamen de benen tot rust.
Nu gik alle folk fra kirke og den gamle frue steg ind i sin vogn. Karen løftede foden for at stige bag efter, da sagde den gamle soldat, som stod tæt ved: "Se hvilke dejlige dansesko!" og Karen kunne ikke lade være, hun måtte gøre nogle dansetrin, og da hun begyndte blev benene ved at danse, det var ligesom om skoene havde fået magt over dem; hun dansede omkring kirkehjørnet, hun kunne ikke lade være, kusken måtte løbe bag efter og tage fat på hende, og han løftede hende ind i vognen, men fødderne blev ved at danse, så hun sparkede så grueligt den gode gamle frue. Endelig fik de skoene af og benene kom i ro.
Thuis werden de schoentjes in een kast gezet, maar Karen kon het niet laten ernaar te kijken.
Hjemme blev skoene sat op i et skab, men Karen kunne ikke lade være at se på dem.
De oude dame lag nu ziek te bed en men zei dat ze niet lang meer te leven had! Zij moest verpleegd worden en niemand kwam daar meer voor in aanmerking dan Karen.
Nu lå den gamle frue syg, de sagde at hun kunne ikke leve! plejes og passes skulle hun og ingen var nærmere til det, end Karen; men henne i byen var der et stort bal, Karen var inviteret; – hun så på den gamle frue, der jo dog ikke kunne leve, hun så på de røde sko, og det syntes hun der ingen synd var i; – hun tog de røde sko på, det kunne hun jo også nok; – men så gik hun på bal og så begyndte hun at danse.
Maar in de stad was er een groot bal, Karen had een uitnodiging gekregen; zij keek naar de oude dame die toch niet lang meer te leven had, ze keek naar de rode schoentjes, en ze vond daar niets verkeerds in - ze deed de rode schoentjes aan, dat mocht toch ook wel - maar toen ging ze naar het bal en begon te dansen.
Men da hun ville til højre, så dansede skoene til venstre, og da hun ville op ad gulvet, så dansede skoene ned ad gulvet, ned ad trappen, gennem gaden og ud af byens port. Danse gjorde hun og danse måtte hun, lige ud i den mørke skov.
Maar als zij naar rechts wilde dansten de schoentjes naar links, en toen zij vooruit wilde dansten de schoentjes achteruit, naar beneden de trap af, de straat door en door de stadspoort naar buiten. Dansen dééd ze en dansen móést ze, tot helemaal in het donkere bos.
Da skinnede det oppe mellem træerne og hun troede at det var månen, for det var et ansigt, men det var den gamle soldat med det røde skæg, han sad og nikkede og sagde: "Se hvilke dejlige dansesko!"
Daar scheen iets tussen de bomen, ze dacht dat het de maan was, want het was een gezicht, maar het was de oude soldaat met zijn rode baard, hij zat daar te knikken en zei: "Kijk eens wat een verrukkelijke dansschoentjes!"
Da blev hun forfærdet og ville kaste de røde sko, men de hang fast, og hun flængede sine strømper af, men skoene var vokset fast til hendes fødder, og danse gjorde hun og danse måtte hun over mark og eng, i regn og i solskin, ved nat og ved dag, men om natten var det grueligst.
Toen werd ze bang en ze wilde de rode schoentjes weggooien, maar ze bleven vastzitten; ze stroopte haar kousen af, maar de schoentjes waren vastgegroeid aan haar voeten. En dansen dééd ze en dansen móést ze, over veld en wei, in regen en zonneschijn, 's nachts en overdag; maar het afschuwelijkst was het 's nachts.
Hun dansede ind på den åbne kirkegård, men de døde dér dansede ikke, de har noget meget bedre at bestille end at danse; hun ville sætte sig på den fattiges grav hvor den bitre regnfang groede, men for hende var ikke ro eller hvile og da hun dansede hen imod den åbne kirkedør, så hun der en engel i lange hvide klæder, med vinger som nåede ham fra skuldrene ned til jorden, hans ansigt var strengt og alvorligt, og i hånden holdt han et sværd, så bredt og skinnende:
Ze danste het kerkhof op, maar de doden daar dansten niet, die hadden heel wat beters te doen dan dansen. Zij wilde gaan zitten op het graf van de armen waar het bittere wormkruid groeit, maar er was voor haar geen rust; en toen ze al dansend bij de open kerkdeur was gekomen zag ze daar een engel in een lang, wit gewaad, met vleugels die van zijn schouders tot de aarde reikten, zijn gezicht stond streng en ernstig en in de hand hield hij een zwaard, breed en schitterend.
"Danse skal du!" sagde han, "danse på dine røde sko, til du bliver bleg og kold! til din hud skrumper sammen som en benrads! danse skal du fra dør til dør og hvor der bor stolte forfængelige børn, skal du banke på, så at de hører dig og frygter dig! Danse skal du, danse -!"
"Dansen moet je!" zei hij, "dansen op je rode schoentjes, tot je bleek en koud bent! Tot je vel verdroogt als dat van een geraamte! Dansen zul je van deur tot deur, en waar er hoogmoedige ijdele kinderen wonen zal je op de deur kloppen, dat ze je horen en bang voor je worden! Dansen zal je, dansen ...!"
"Nåde!" råbte Karen. Men hun hørte ikke hvad englen svarede, thi skoene bar hende igennem lågen, ud på marken, over vej og over sti og altid måtte hun danse.
"Genade!" riep Karen. Maar ze hoorde niet wat de engel antwoordde, want de schoentjes droegen haar door het hek, naar buiten over het veld, over de weg en over de paden, en altijd door moest ze dansen.
En morgenstund dansede hun forbi en dør, hun kendte godt; indenfor lød salmesang, de bar en kiste ud, som var pyntet med blomster; da vidste hun, at den gamle frue var død og hun syntes at nu var hun forladt af alle og forbandet af Guds engel.
Op een morgen danste ze langs een deur die ze goed kende; binnen klonk gezang, ze droegen een kist naar buiten die met bloemen was versierd. Toen wist ze dat de oude dame gestorven was, en ze meende dat ze nu door allen was verlaten en door Gods engel vervloekt.
Danse gjorde hun og danse måtte hun, danse i den mørke nat. Skoene bar hende af sted over tjørne og stubbe, hun rev sig til blods; hun dansede hen over heden til et lille ensomt hus. Her vidste hun at skarpretteren boede og hun bankede med fingeren på ruden og sagde:
Dansen dééd ze en dansen móést ze, dansen in de duistere nacht. De schoenen droegen haar mee over stekels en stronken en haar huid scheurde tot bloedens toe open; ze danste over de heide naar een klein, eenzaam huisje. Hier, wist ze, woonde de beul, en zij tikte met haar vinger op de ruit en zei: "Kom naar buiten! Kom naar buiten! Ik kan niet binnenkomen want ik dans!"
"Kom ud! – kom ud! – Jeg kan ikke komme ind, for jeg danser!"
En de beul zei: "Je weet zeker niet wie ik ben? Ik houw slechte mensen 't hoofd af, en ik kan merken dat mijn bijl trilt!"
Og skarpretteren sagde: "Du ved nok ikke hvem jeg er? Jeg hugger hovedet af de onde mennesker, og jeg kan mærke at min økse dirrer!"
"Houw mijn hoofd niet af!" zei Karen, "want dan kan ik niet over mijn zonden treuren! Houw mijn voeten af met de rode schoentjes!"
"Hug ikke hovedet af mig!" sagde Karen, "for så kan jeg ikke angre min synd! men hug mine fødder af med de røde sko!"
En toen biechtte zij haar zonde en de beul hieuw haar voeten af met de rode schoentjes; maar de schoentjes dansten met de voetjes verder over het veld het duistere bos in. En toen sneed hij houten voeten en krukken voor haar, hij leerde haar een gezang dat zondaren altijd zingen, en zij kuste de hand die gehouwen had en ging weg over de heide.
Og så skriftede hun hele sin synd, og skarpretteren huggede af hende fødderne med de røde sko, men skoene dansede med de små fødder hen over marken ind i den dybe skov.
"Nu heb ik genoeg geleden om die rode schoentjes!" zei ze. "Nu ga ik naar de kerk dat ze me zien!" en ze spoedde zich naar de kerkdeur, maar daar dansten de rode schoentjes al voor haar uit en verschrikt keerde ze om.
Og han snittede hende træben og krykker, lærte hende en salme, den synderne altid synger, og hun kyssede den hånd, som havde ført øksen, og gik hen over heden.
De hele week door was ze bedroefd en ze huilde vele bittere tranen, maar toen het zondag werd zei ze: "Nu heb ik toch genoeg geleden en gestreden! Nu geloof ik wel dat ik net zo goed ben als menigeen, die trots in de kerk zit!" Nauwelijks was zij vol moed op weg gegaan of daar zag ze bij het hek gekomen, de rode schoentjes weer voor zich uit dansen en weer keerde ze verschrikt om en was diep bedroefd over haar zonden.
"Nu har jeg lidt nok for de røde sko!" sagde hun, "nu vil jeg gå i kirke at de kan se mig!" og hun gik nok så rask mod kirkedøren, men da hun kom der, dansede de røde sko foran hende og hun blev forfærdet og vendte om.
Toen ging ze naar de pastorie en ze vroeg of ze daar in dienst mocht komen, zij zou hard werken en alles doen wat zij kon. Op loon lette ze niet, zij wilde alleen maar een dak boven het hoofd en bij goede mensen zijn. En de domineesvrouw had medelijden en nam haar in dienst. En ze werkte hard. Ze zat stil te luisteren wanneer de dominee 's avonds hardop uit de bijbel las. Alle kleintjes hielden van haar, maar wanneer ze over mooie kleren praatten, en over eruitzien als een koningin, dan schudde ze het hoofd.
Hele ugen igennem var hun bedrøvet og græd mange tunge tårer, men da det blev søndag, sagde hun: "Se så! nu har jeg lidt og stridt nok! jeg skulle tro, at jeg er lige så god som mange af dem der sidder og knejser derinde i kirken!" og så gik hun nok så modig; men hun kom ikke længere end til lågen, da så hun de røde sko danse foran sig og hun forfærdedes og vendte om og angrede ret i hjertet sin synd.
De volgende zondag gingen ze allemaal naar de kerk en ze vroegen haar of ze mee wilde, maar ze keek met betraande ogen naar haar krukken, en toen gingen de anderen op weg om Gods woord te horen. Maar zij ging alleen naar haar kamertje: het was niet groter dan dat er een bed en een stoel konden staan, en daar ging ze zitten met haar gezangboek. En terwijl ze met vrome aandacht las droeg de wind de tonen van het orgel naar haar toe, en zij hief haar betraand gezicht en zei: "O God, help mij!"
Og hun gik hen til præstegården og bad om hun måtte komme i tjeneste der, flittig ville hun være og gøre alt hvad hun kunne, på lønnen så hun ikke, kun at hun måtte få tag over hovedet og være hos gode mennesker. Og præstekonen havde ondt af hende og gav hende tjeneste. Og hun var flittig og tankefuld. Stille sad hun og hørte til når om aftnen præsten læste højt af Bibelen. Alle de små holdt meget af hende, men når de talte om pynt og stads og at være dejlig som en dronning, rystede hun med hovedet.
Toen scheen de zon ineens helder, en vóór haar stond de engel in het witte gewaad, die ze die nacht in de kerkdeur had gezien. Maar nu hield hij niet meer een scherp zwaard in de hand, maar een mooi-groene tak met rozen, en hij raakte met die tak de zoldering aan, die zich plotseling hoog verhief; en waar hij de zoldering raakte straalde een gouden ster, en hij raakte de muren aan die wijd uiteen gingen, en zij zag het orgel dat speelde, ze zag de oude schilderijen van dominees en domineesvrouwen, de gemeente zat in versierde stoelen en zong uit hun gezangboek.
Næste søndag gik de alle til kirke og de spurgte hende om hun ville med, men hun så bedrøvet, med tårer i øjnene, på sine krykker, og så gik de andre hen at høre Guds ord, men hun gik alene ind i sit lille kammer; det var ikke større, end at der kunne stå en seng og en stol, og her satte hun sig med sin salmebog; og alt som hun med fromt sind læste i den, bar vinden orgeltonerne fra kirken over til hende, og hun løftede med tårer sit ansigt og sagde: "Oh, Gud hjælpe mig!"
Want de kerk was zelf tot het arme meisje gekomen in haar nauwe kamertje, óf zij was bij hen gekomen; zij zat in de bank bij de andere leden van de domineesfamilie, en toen ze hun gezang uit hadden en opkeken knikten ze en zeiden: "Dat was goed dat je kwam, Karen!"
Da skinnede solen så klart og lige foran hende stod den Guds engel i de hvide klæder, ham hun hin nat havde set i kirkedøren, men han holdt ikke længere det skarpe sværd, men en dejlig grøn gren, der var fuld af roser, og han rørte med den ved loftet og det hævede sig så højt og hvor han havde rørt skinnede der en guldstjerne, og han rørte ved væggene og de udvidede sig, og hun så orglet, som spillede, hun så de gamle billeder med præster og præstekoner; menigheden sad i de pyntede stole og sang af deres salmebog. – For kirken var selv kommet hjem til den stakkels pige i det lille snævre kammer eller også var hun kommet derhen; hun sad i stolen hos de andre præstens folk og da de havde endt salmen og så op, nikkede de og sagde: "Det var ret du kom, Karen!"
"Het was genade!" zei ze.
"Det var nåde!" sagde hun.
En het orgel speelde en de kinderstemmen in het koor klonken zo zuiver en zacht! De warme zonnestralen schenen helder door het venster in de bank waar Karen zat; haar hartje werd zo vol van zon en vrede en vreugde, dat het brak. En haar zieltje vloog op zonnestralen tot God, en daar was niemand die vroeg naar de rode schoentjes.
Og orglet klang og børnestemmerne i koret lød så blødt og dejligt! Det klare solskin strømmede så varmt gennem vinduet ind i kirkestolen hvor Karen sad; hendes hjerte blev så fuldt af solskin, af fred og glæde, at det brast; hendes sjæl fløj på solskin til Gud, og dér var der ingen som spurgte om de røde sko.