Daar staat in Denemarken een oud slot dat Kronborg heet, het ligt vlak aan de kust van de Sont waar de grote schepen dag aan dag bij honderden voorbijvaren, Engelse, Russische en Pruisische, en ze begroeten het oude slot met kanongebulder: "Boem!" en met kanongebulder antwoordt het slot: "Boem!," want dat is de manier waarop kanonnen "goedendag" en "dank je wel" zeggen. In de winter varen er geen schepen, dan is alles, tot de Zweedse kust toe, met ijs bedekt, maar dat ijs is net een grote straatweg, daar waait de Deense vlag en daar waait de Zweedse vlag, en Deense en Zweedse mensen zeggen tot elkaar: "Goedendag" en "dank je wel" maar niet met kanonnen, nee, met een vriendelijke handdruk, en de ene haalt wittebrood en krake-lingen bij de ander, want vreemd eten smaakt nu eenmaal het best. Maar het mooiste van alles is toch wel het oude Kronborg, en daaronder zit Holger de Deen in de diepe, duistere kelder waar niemand komt. Van ijzer en staal is zijn kleding, hij steunt zijn hoofd op zijn sterke armen, zijn lange baard hangt over de marmeren tafel, daar aan is hij vastgegroeid. Hij slaapt en droomt, maar in zijn dromen ziet hij alles wat erboven in het Deense land gebeurt. ledere kerstavond komt een engel van God vertellen dat wat hij heeft gedroomd juist is en dat hij gerust weer kan inslapen, want Denemarken wordt nog steeds niet door enig ernstig gevaar bedreigd! Maar als dat gebeurt, ja, dan zal de oude Holger oprijzen en de tafel zal splijten wanneer hij zijn baard losrukt. Dan komt hij te voorschijn en hij slaat er zó hard op, dat het in alle landen gehoord wordt.
Een oude grootvader zat dit alles over Holger de Deen aan zijn kleinzoontje te vertellen, en de kleine jongen wist dat wat grootvader zei ook waar was. En terwijl de oude zat te vertellen was hij bezig te snijden aan een groot houten beeld, dat Holger de Deen moest voorstellen en de voorsteven van een schip sieren, want de oude grootvader was beeldsnijder - dat is iemand die voor scheepsgaljoenen beelden kerft die de naam van het schip voorstellen - en nu had hij Holger de Deen gesneden die daar, slank en trots, stond met zijn lange baard en in zijn ene hand het brede slagzwaard hield, maar de andere steunde op het Deense wapenschild.
En de oude grootvader vertelde zoveel over merkwaardige Deense mannen en vrou-wen, dat het kleinzoontje tenslotte geloofde dat hij nu net zoveel wist als Holger de Deen kon weten, die er alleen maar van droomde; en toen de jongen naar bed was lag hij zo aan alles te denken, dat hij zijn kin stijf tegen het beddegoed aan drukte en meende dat hij een lange baard had die eraan vastgegroeid was.
Maar de oude grootvader bleef aan zijn werk en sneed aan het laatste deel ervan, dat was het Deense wapenschild; en nu was hij klaar en keek naar wat hij had gemaakt en dacht aan alles wat hij had gelezen en gehoord en wat hij die avond aan de jongen had verteld. En hij knikte en veegde zijn bril af, en zette hem weer op en zei: "Ja, zo lang ik leef komt Holger zeker niet, maar die jongen daar in bed zal hem misschien te zien krijgen en erbij zijn wanneer het er werkelijk op aankomt!" En de oude grootvader knikte en hoe meer hij naar zijn Holger keek, des te duidelijker werd het hem dat het een mooi beeld was dat hij gemaakt had; hij vond dat er lijn en kleur in kwam, dat het harnas blonk als ijzer en staal; de harten in het Deense wapen werden roder en roder en de leeuwen maakten sprongen met hun gouden kroon op het hoofd.
"Dat is toch het mooiste wapen dat er op de wereld bestaat!" zei de oude. "De leeuwen beelden kracht uit en de harten zachtheid en liefde!" Hij keek naar de bo-venste leeuw en dacht aan koning Knud, die het machtige Engeland aan de Deense koningskroon had verbonden, en hij keek naar de andere leeuw en dacht aan Wal-demar, die Denemarken tot een eenheid had gemaakt en de Wendische landen had onderworpen; hij keek naar de derde leeuw, en dacht aan Margaretha die Denemarken, Zweden en Noorwegen had verenigd; maar toen hij naar de rode harten keek glansden die nog sterker dan tevoren, ze werden vlammen die zich bewogen, en zijn gedachten volgden iedere vlam.
De eerste vlam leidde hem binnen in een nauwe, donkere gevangenis; daar zat een gevangene, een schone vrouw, de dochter van Christiaan de Vierde, Eleonora Ulfeld, en de vlam hechtte zich als een roos op haar borst, bloeiend werd ze één met haar hart, zij, die de beste en edelste van alle Deense vrouwen is geweest.
"Ja, dat is een van de harten van het Deense wapen!" zei de oude grootvader.
En zijn gedachten volgden de tweede vlam, die hem leidde naar buiten op zee, waar de kanonnen bulderden, waar de schepen in rook lagen gehuld; en de vlam hechtte zich als een ordeteken op Hvitfeldts borst, op het ogenblik dat hij, om de vloot te bevrijden, met schip en al in de lucht vloog.
En de derde vlam leidde hem naar Groenlands schamele hutten, waar de predikant Hans Egede met liefde werkte in woord en daad; de vlam was een ster op zijn borst, een hart voor het Deense wapen.
En de gedachten van de oude grootvader vlogen vóór de flikkerende vlam uit, want zij wisten waar de vlam heen wilde. In een armoedige boerenkamer stond Frederik de Zesde en schreef zijn naam met krijt op de balk; de vlam beefde op zijn borst, beefde in zijn hart: in het boerenvertrek werd zijn hart een hart in het Deense wapen. En de oude grootvader droogde zijn ogen, want hij had koning Frederik met zijn zilverwit haar en zijn eerlijke, blauwe ogen gekend en hem zijn leven gewijd, en hij vouwde zijn handen en keek stil voor zich uit. Toen kwam de schoondochter van de oude groot-vader en zei dat het laat was, nu moest hij gaan rusten, en dat het avondmaal op tafel stond.
"Wat is dat prachtig, wat je daar gemaakt hebt, grootvader!" zei ze. "Holger en ons oude wapen! Het is net alsof ik dat gezicht eerder gezien heb!"
"Nee, dat heb je niet!" zei de oude grootvader, "maar ik heb 't gezien en ik heb geprobeerd 't in hout te snijden, zó als ik 't nu in mijn herinnering vóór me zie. Dat was toen de Engelsen op de rede lagen, de tweede april, toen wij toonden dat we echte, ouwe Denen waren! Op de "Denemarken" waar ik diende, bij 't eskader van Steen Bille, had ik een man aan mijn zij; 't was of de kogels bang voor hem waren! Vrolijk zong hij allerlei oude versjes en hij schoot en vocht alsof hij meer was dan een mens. Ik herinner me nu zijn gezicht, maar waar hij vandaan kwam, waar hij heen ging, dat weet ik niet, en dat weet niemand. Ik heb dikwijls gedacht dat 't de oude Holger zelf was, die van Kronborg was komen aanzwemmen om ons in 't gevaar te helpen. Daaraan dacht ik en daar staat hij nu!"
En het beeld wierp zijn grote schaduw helemaal tot boven aan de muur, zelfs nog iets op de zoldering. Het leek alsof het werkelijk Holger zelf was die daarachter stond, want de schaduw bewoog, maar dat kon ook wel omdat de kaars niet rustig brandde. En de schoondochter kuste de oude grootvader en leidde hem naar de grote leunstoel voor de tafel. En zij en haar man, die de zoon van van de oude grootvader was en de vader van de kleine jongen in bed, zaten aan hun avondmaal en de oude grootvader vertelde van Deense leeuwen en Deense harten, van kracht en zachtheid, en heel duidelijk verklaarde hij dat er nog een kracht was, behalve de kracht van het zwaard. Hij wees naar het rekje waar de oude boeken lagen, waar de verzamelde blijspelen van Holberg lagen, die zo dikwijls waren gelezen omdat ze zo vermakelijk waren; zijn figuren leken wel o_ude bekenden.
"Kijk, hij heeft óók de kunst van beeldhouwen verstaan!" zei de oude grootvader, "hij heeft van zijn medemensen 't dwaze en hoekige afgehouwen, zoveel hij kon!" En de oude grootvader knikte naar de spiegel waar de almanak stond met de "Ronde Toren" en toen zei hij: "Tyge Brahe, dat was ook iemand die 't zwaard gebruikte; niet om op vlees en been te hakken maar om een betere weg te banen tussen alle sterren van de hemel! En dan die man wiens vader mijn beroep uitoefende, de zoon van de oude beeldsnijder die wij zelf in ons midden gezien hebben, de man met 't witte haar en de sterke schouders, hij wiens naam over de hele wereld genoemd wordt! Hij kon beeldhouwen, ik kan alleen maar snijwerk maken. Maar toch, Holger kan 't nog best zover brengen dat men overal in de wereld hoort van Deense kracht. Willen we op Bertels heil drinken?"
Maar het jongetje in bed zag duidelijk het oude Kronborg met de Sont en de echte Holger, die daar in de diepte zat met zijn baard vastgegroeid aan de marmeren tafel en droomde van alles wat daarboven geschiedde. Holger droomde ook van het kleine, armoedige kamertje waar de beeldsnijder zat, hij hoorde alles wat er werd verteld en knikte in zijn droom, en zei: "Ja, denk maar aan mij, Denen! Vergeefome niet! Ik kom in tijd van nood!"
En buiten het slot was het heldere dag en de wind droeg de klank van hoornmuziek van de overzijde van het water. De schepen voeren voorbij en groetten: "Boem, boem!" en van het slot klonk het antwoord: "Boem, boem!" Maar Holger werd niet wakker, hoe hard ze ook schoten, want het was alleen maar: "Goedendag!" - "Dank je wel!" Er moet anders geschoten worden wil hij wakker worden; maar ééns zal hij wakker worden, want er zit pit in Holger de Deen!
Der er i Danmark et gammelt slot, som hedder Kronborg, det ligger lige ud i Øresund, hvor de store skibe hver dag sejler forbi i hundredvis, både engelske, russiske og prøjsiske; og de hilser med kanoner for det gamle slot: "bum!" og slottet svarer igen med kanoner: "bum!" for således siger kanonerne "goddag!" - "mange tak!" – Om vinteren sejler der ingen skibe, så ligger alt med is lige over til det svenske land, men det er ordentlig ligesom en hel landevej, der vajer det danske flag og det svenske flag, og danske og svenske folk siger hinanden: "goddag," - "mange tak!" men ikke med kanoner, nej med venligt håndtag, og den ene henter hvedebrød og kringler hos den anden, for fremmed mad smager bedst. Men pragten i det hele er dog det gamle Kronborg og under det er det at Holger Danske sidder i den dybe mørke kælder hvor ingen kommer, han er klædt i jern og stål og støtter sit hoved på de stærke arme; hans lange skæg hænger ud over marmorbordet hvori det er vokset fast, han sover og drømmer, men i drømme ser han alt hvad der sker heroppe i Danmark. Hver juleaften kommer en Guds engel og siger ham at det er rigtigt, som han har drømt, og at han godt kan sove igen, for Danmark er endnu ikke i nogen ordentlig fare! men kommer det i en, ja, så vil den gamle Holger Danske rejse sig så bordet revner, når han trækker skægget til sig! så kommer han frem og slår så det høres i alle verdens lande.
Alt dette om Holger Danske sad en gammel bedstefader og fortalte sin lille sønnesøn og den lille dreng vidste, at hvad bedstefader sagde, det var sandt. Og mens den gamle sad og fortalte, så snittede han på et stort træbillede, det skulle forestille Holger Danske og stilles forud på et skib, for den gamle bedstefader var billedsnitter, og det er sådan en mand, som skærer ud til skibenes galioner, efter som hvert skib skal kaldes, og her havde han udskåret Holger Danske, der stod så rank og stolt med sit lange skæg og holdt i den ene hånd det brede slagsværd, men støttede den anden hånd på det danske våben.
Og den gamle bedstefader fortalte så meget om mærkelige danske mænd og kvinder, at den lille sønnesøn til sidst syntes, at nu vidste han lige så meget, som Holger Danske kunne vide, der jo dog kun drømte derom; og da den lille kom i sin seng, tænkte han så meget derpå, at han ordentlig knugede sin hage til sengedynen og syntes at han havde et langt skæg, der var vokset fast i den.
Men den gamle bedstefader blev siddende ved sit arbejde og snittede på den sidste del deri, det var det danske våben; og nu var han færdig, og han så på det hele og han tænkte på alt, hvad han havde læst og hørt og hvad han i aften havde fortalt den lille dreng; og han nikkede og tørrede sine briller, satte dem på igen og sagde: "Ja i min tid kommer nok ikke Holger Danske! men drengen der i sengen kan måske få ham at se og være med når det rigtigt gælder," og den gamle bedstefader nikkede, og jo mere han så på sin Holger Danske, des tydeligere blev det ham at det var et godt billede han der havde gjort; han syntes ordentlig at det fik kulør, og at harnisket skinnede som jern og stål; hjerterne i det danske våben blev mere og mere røde og løverne sprang med guldkroner på.
"Det er dog det dejligste våben nogen i verden har!" sagde den gamle. "Løverne er styrke og hjerterne er mildhed og kærlighed!" og han så på den øverste løve og tænkte på kong Knud, der bandt det store England til Danmarks kongestol, og han så på den anden løve og tænkte på Valdemar, som samlede Danmark og betvang de vendiske lande; han så på den tredje løve og tænkte på Margrethe som forenede Danmark, Sverige og Norge; men idet han så på de røde hjerter, så skinnede de endnu stærkere end før, de blev til flammer som bevægede sig, og hans tanke fulgte hver af dem.
Den første flamme førte ham ind i et snævert mørkt fængsel; der sad en fange, en dejlig kvinde, Christian den Fjerdes datter: Eleonore Ulfeldt; og flammen satte sig som en rose på hendes bryst og blomstrede sammen med hendes hjerte, hun den ædleste og bedste af alle danske kvinder.
"Ja, det er et hjerte i Danmarks våben!" sagde den gamle bedstefader.
Og hans tanker fulgte flammen, som førte ham ud på havet, hvor kanonerne buldrede, hvor skibene lå indhyllet i røg; og flammen hæftede sig som et ordensbånd på Hvitfeldts bryst idet han til flådens frelse sprængte sig og sit skib i luften.
Og den tredje flamme førte ham til Grønlands usle hytter hvor præsten Hans Egede stod med kærlighed i ord og gerning, flammen var en stjerne på hans bryst, et hjerte til det danske våben.
Og den gamle bedstefaders tanker gik foran den svævende flamme, thi hans tanke vidste hvor flammen ville hen. I bondekonens fattige stue stod Frederik den Sjette og skrev sit navn med kridt på bjælken; flammen bævede på hans bryst, bævede i hans hjerte; i bondens stue blev hans hjerte et hjerte i Danmarks våben. Og den gamle bedstefader tørrede sine øjne, for han havde kendt og levet for Kong Frederik med de sølvhvide hår og de ærlige blå øjne, og han foldede sine hænder og så stille frem for sig. Da kom den gamle bedstefaders sønnekone og sagde at det var sildigt, nu skulle han hvile, og at aftenbordet var dækket.
"Men dejligt er det dog hvad du der har gjort, bedstefader!" sagde hun. "Holger Danske og hele vort gamle våben! – Det er ligesom om jeg havde set det ansigt før!"
"Nej det har du nok ikke!" sagde den gamle bedstefader, "men jeg har set det, og jeg har stræbt at snitte det i træ, således som jeg husker det. Den gang var det, da englænderne lå på Reden, den danske anden april, da vi viste vi var gamle danske! På "Danmark" hvor jeg stod i Steen Billes eskadre, havde jeg en mand ved min side; det var, som kuglerne var bange for ham! lystig sang han gamle viser og skød og stred, som var han mere end et menneske. Jeg husker hans ansigt endnu; men hvorfra han kom, hvorhen han gik, ved ikke jeg, ved ingen. Jeg har tit tænkt, det var nok gamle Holger Danske selv, der var svømmet ned fra Kronborg og hjalp os i farens stund; det var nu min tanke og dér står hans billede!"
Og det kastede sin store skygge helt op ad væggen, selv noget hen ad loftet, det så ud, som var det den virkelige Holger Danske selv, som stod der bag ved, for skyggen rørte sig, men det kunne da også være fordi flammen i lyset ikke brændte stadigt. Og sønnekonen kyssede den gamle bedstefader og førte ham hen i den store lænestol foran bordet, og hun og hendes mand, som jo var den gamle bedstefaders søn og fader til den lille dreng der lå i sengen, sad og spiste deres aftensmad, og den gamle bedstefader talte om de danske løver og de danske hjerter, om styrken og mildheden, og ganske tydeligt forklarede han at der var endnu en styrke foruden den der lå i sværdet og han pegede på hylden hvor der lå gamle bøger, hvor alle Holbergs komedier lå, de som så tit var læst, for de var så morsomme, man syntes ordentlig at kende alle de personer deri fra gamle dage.
"Se, han har også vidst at hugge!" sagde den gamle bedstefader; "han har hugget det gale og kantede af folk så langt han kunne!" og gamle bedstefader nikkede hen til spejlet, hvor almanakken stod med det "Rundetårn" og så sagde han: "Tyge Brahe, han var også en, som brugte sværdet; ikke til at hugge i kød og ben, men hugge en tydeligere vej op imellem alle himlens stjerner! – Og så han, hvis fader var af min stand, den gamle billedsnitters søn, han vi selv har set med det hvide hår og de stærke skuldre, han som nævnes af alle verdens lande! ja han kunne hugge, jeg kan kun snitte! Jo, Holger Danske kan komme på mange måder, så at der i alle verdens lande høres om Danmarks styrke! Skal vi så drikke Bertels skål!"
Men den lille dreng i sengen så tydeligt det gamle Kronborg med Øresund, den virkelige Holger Danske som sad dybt dernede med skægget vokset fast i marmorbordet og drømte om alt hvad der sker her oppe; Holger Danske drømte også om den lille fattige stue, hvor billedsnitteren sad, han hørte alt hvad der blev talt og nikkede i drømme og sagde:
"Ja, husk kun på mig I danske folk! behold mig i tanke! jeg kommer i nødens time!"
Og uden for Kronborg skinnede den klare dag og vinden bar jægerhornets toner over fra nabolandet, skibene sejlede forbi og hilste: "bum! bum!" og fra Kronborg svarede det: "bum! bum!" men Holger Danske vågnede ikke hvor stærkt de skød, for det var jo bare: "Goddag!" – "Mange tak!" Der skal skydes anderledes før han vil vågne; men han vågner nok, for der er krummer i Holger Danske!