De bloemen van kleine Ida

De bloemen van kleine Ida - Hans Christian Andersen


De bloemen van kleine Ida

Een sprookje van Hans Christian Andersen
Mijn arme bloemen zijn helemaal dood," zei kleine Ida. "Gisteravond waren ze nog zo mooi en nu zijn alle blaadjes verwelkt. Hoe komt dat?" vroeg ze haar neef die op de bank zat, want ze hield zoveel van hem, hij kende de allermooiste verhaaltjes en hij kon zulke leuke knipsels maken: hartjes met kleine dansende juffertjes erin, bloemen en grote kastelen waarvan je de deuren open kon doen.
"Waarom zien de bloemen er vandaag zo slecht uit?" vroeg ze weer en ze liet hem een boeket zien dat helemaal verwelkt was.
"Weet je wat ermee is?" vroeg haar neef. "De bloemen zijn vannacht op een bal geweest en daarom laten ze hun kopje hangen."
"Maar bloemen kunnen toch niet dansen?" zei kleine Ida.
"Jawel hoor," zei haar neef. "Als het donker wordt en wij slapen, dan springen zij vrolijk rond. Ze hebben bijna iedere nacht bal."
"Mogen er ook kinderen op dat bal komen?"
"Ja," zei haar neef, "madeliefjes en lelietjes-van-dalen."
"En waar dansen de mooiste bloemen?" vroeg kleine Ida.
"Ben je wel eens bij de poort van het grote kasteel geweest, waar de koning 's zomers woont en waar je die mooie tuin met al die bloemen hebt? Dan heb je vast de zwanen wel gezien die naar je toe komen zwemmen als je ze brood wilt voeren. Dáár is het echt bal, moet je weten!"
"Gisteren ben ik met mamma in die tuin geweest," zei Ida, "maar alle blaadjes waren van de bomen en er waren helemaal geen bloemen meer. Waar zijn ze heen? Van de zomer heb ik er zoveel gezien.
"Die zijn in het kasteel," zei haar neef. "Zodra de koning en alle mensen van het hof weer naar de stad verhuizen, moet je weten, lopen de bloemen meteen uit de tuin naar het kasteel om pret te maken. Dat zou je eens moeten zien! De twee allermooiste rozen gaan op de troon zitten, ze zijn koning en koningin. Alle rode hanenkammen gaan aan de zijkant staan buigen, dat zijn de kamerjonkers. "Dan komen al de beeldigste bloemen en dan is er groot bal. De blauwe viooltjes stellen adelborsten voor, die dansen met hyacinten en krokusjes die ze freule noemen! De tulpen en de grote gele lelies, dat zijn oude mevrouwen, die letten op of er netjes gedanst wordt en of alles keurig verloopt."
"Maar," vroeg kleine Ida, "krijgen de bloemen geen straf omdat ze in het kasteel van de koning dansen?"
"Niemand weet ervan" zei haar neef. "Soms, 's nachts, komt natuurlijk de oude slotvoogd, die daar op moet letten. Maar hij heeft een grote sleutelbos bij zich, en zodra de bloemen de sleutels horen rammelen, zijn ze heel stil en verstoppen ze zich achter de gordijnen, zodat alleen hun kopjes eruit steken. "Ik ruik dat er hier bloemen zijn," zegt de oude slotvoogd dan, maar hij ziet ze niet."
"Wat leuk," zei kleine Ida en ze klapte in haar handen. "Maar zou ik de bloemen ook niet kunnen zien?"
"Jawel hoor," zei haar neef, "als je er nog eens komt, moet je niet vergeten door het raam te kijken, dan zul je ze wel zien. Dat heb ik vandaag gedaan. Een lange, gele narcis lag zich op de bank uit te rekken, dat was een hofdame."
"Kunnen de bloemen uit de stadstuin er ook komen? Kunnen die zo ver lopen?"
"Ja, wat dacht je dan?," zei haar neef.
"Als ze willen, kunnen ze vliegen. Heb je wel eens van die mooie vlinders gezien, rode, gele en witte? Het zijn net bloemen, en dat zijn het ook geweest. Ze zijn van hun stengel afgesprongen, hoog de lucht in. Ze sloegen met hun blaadjes alsof het vleugels waren en zo vlogen ze. En als ze zich goed gedroegen, mochten ze overdag ook vliegen. Dan hoefden ze niet naar huis terug om stil op hun stengel te zitten. Uiteindelijk werden de blaadjes zo echte vleugels. Dat heb je zelf gezien. Maar het kan natuurlijk best dat de bloemen in de stadstuin nooit in het kasteel van de koning zijn geweest, of niet weten dat het daar 's nachts zo leuk is.
Daarom zal ik je iets vertellen waarvan de professor in de plantkunde die ernaast woont, die ken je toch wel, pas echt zal opkijken.
Wanneer je zijn tuin inkomt, moet je één van de bloemen vertellen dat er op het kasteel een groot bal is, dan zegt die het weer tegen alle andere en dan vliegen ze erop af. Wanneer de professor dan in zijn tuin komt, is er geen bloem meer over en hij begrijpt niet waar ze gebleven zijn."
"Maar hoe kan die bloem dat tegen de andere zeggen? Bloemen kunnen toch niet praten?"
"Nee, zeker niet," antwoordde haar neef, "maar dat doen ze in gebarentaal. Je hebt vast wel eens gezien dat de bloemen knikken als het een beetje waait en hun groene blaadjes bewegen. Dan is het net alsof ze praten."
"Begrijpt de professor dan gebarentaal?" vroeg Ida.
"Zeker weten! Op een morgen kwam hij in zijn tuin en zag een grote brandnetel met zijn bladeren tegen een prachtige rode anjer praten. Hij zei: "jij bent beeldschoon en ik hou zoveel van je," maar van zoiets moet de professor niets hebben. Hij gaf de brandnetel meteen een klap op zijn bladeren, dat zijn namelijk zijn vingers, maar toen brandde hij zich en sinds die dag durft hij nooit meer een brandnetel aan te raken."
"Wat leuk!" zei kleine Ida en ze lachte.
"Wat zit je dat kind allemaal wijs te maken," zei de saaie buurman die op bezoek was gekomen en op de bank zat. Hij had een hekel aan haar neef en mopperde voortdurend als hij hem van die belachelijke knipsels zag maken. De ene keer was het een man die aan een galg hing met een hartje in zijn hand, want dat was een hartendief; dan weer was het een oude heks die op een bezemsteel reed met haar man op haar neus! Daar hield de buurman niet van en dan zei hij, net als nu: "Wat zit je dat kind allemaal wijs te maken! Al die domme verzinsels!"
Maar kleine Ida vond het heel leuk wat haar neef over haar bloemen vertelde en ze dacht er vaak aan. De bloemen lieten hun kopje hangen omdat ze moe waren van dat dansen de hele nacht. Ze waren vast ziek. Ze ging ermee naar al haar andere speelgoed dat op een mooi, klein tafeltje stond. De hele Ia zat ook vol spulletjes. In het poppenbed lag pop Sophie te slapen, maar kleine Ida zei tegen haar: "Je moet nu echt opstaan, Sophie, en vannacht met de Ia genoegen nemen. Die arme bloemen zijn ziek en dus moeten ze in jouw bed liggen, misschien worden ze dan weer beter." Ze haalde de pop uit bed, maar die keek nukkig en zei geen woord, want ze was boos omdat ze haar bed niet mocht houden.
Toen legde Ida de bloemen in het poppenbed, trok het dekentje heel hoog op en zei dat ze nu mooi stil moesten liggen, dan zou ze thee voor ze zetten, want daar werden ze beter van en dan konden ze morgen weer opstaan. En ze trok de gordijntjes rond het bedje helemaal dicht, zodat de zon niet in hun ogen kon schijnen.
De hele avond moest ze denken aan wat haar neef haar had verteld en toen ze zelf naar bed moest, ging ze eerst even achter de gordijnen kijken waar de mooie bloemen van haar moeder stonden; hyacinten en tulpen. Ze fluisterde zachtjes: "ik weet wel dat jullie vannacht naar het bal gaan!" De bloemen deden alsof ze niets hoorden en ze verroerden geen blad, maar kleine Ida wist wel beter.
In bed lag ze er lang aan te denken hoe enig het zou zijn om die prachtige bloemen op het kasteel van de koning te zien dansen. "Zouden mijn bloemen daar echt bij zijn geweest?" Maar eindelijk viel ze in slaap. Midden in de nacht werd ze wakker. Ze had van de bloemen gedroomd en van haar neef, en van de buurman die op hem mopperde en zei dat hij haar iets wijsmaakte. Het was heel stil in de slaapkamer waar Ida lag, het nachtlampje brandde op tafel en haar vader en moeder sliepen.
"Zouden mijn bloemen nu in het bedje van Sophie liggen?" vroeg ze zich af. "Wat zou ik dat toch graag weten!" Ze kwam een beetje overeind en keek naar de deur die op een kier stond. Daarachter lagen de bloemen en al haar speelgoed. Ze luisterde goed en toen leek het alsof ze hoorde dat er in de kamer piano werd gespeeld, maar heel zachtjes en zo mooi als ze het nog nooit eerder had gehoord.
"Alle bloemen zijn nu aan het dansen," zei ze. "0 God, wat zou ik dat toch graag willen zien!" Maar ze durfde niet op te staan, want dan zou ze haar vader en moeder wakker maken. "Als ze nu maar hier naar toe kwamen," zei ze, maar de bloemen kwamen niet en de muziek bleef zo mooi spelen. Toen kon ze het gewoon niet laten, want het was tè leuk. Ze kroop haar bedje uit, liep zachtjes naar de deur en keek de huiskamer in. 0, wat enig, wat ze daar te zien kreeg!
Er brandde helemaal geen nachtlampje in de huiskamer, maar het was er toch licht. De maan scheen door het raam de kamer in. Het leek wel dag. Alle hyacinten en tulpen stonden in twee lange rijen op de grond. In de vensterbank stonden geen bloemen meer, alleen lege potten. Op de vloer dansten alle bloemen zo lief om elkaar heen, ze maakten een keurige rij en hielden elkaar bij hun lange, groene bladeren vast, als ze ronddraaiden. Aan de piano zat een grote lelie die Ida deze zomer gezien moest hebben, want ze wist nog dat haar neef had gezegd: "Gut, wat lijkt die op juffrouw Lina!" Toen lachten ze hem allemaal uit, maar nu vond Ida toch ook dat die lange, gele bloem op de juffrouw leek. Ze deed ook net zo bij het pianospelen: nu eens draaide ze haar lange, gele gezicht naar de ene kant, dan weer naar de andere, en ze knikte op de maat van de mooie muziek.
Niemand zag kleine Ida. Maar zij zag een grote, blauwe krokus midden op de tafel springen waar het speelgoed stond, recht naar het poppenbed lopen en de gordijntjes opzij trekken. Daar lagen de zieke bloemen, maar ze kwamen meteen overeind en knikten naar de anderen dat ze ook wilden meedansen. Het oude wierookmannetje, waar de onderlip van af was, ging staan en boog voor de mooie bloemen. Ze zagen er helemaal niet ziek uit, ze sprongen tussen de anderen op en neer en ze hadden pret.
Het leek wel of er jets van tafel viel. Ida keek ernaar. Het was de parasol die meesprong, want hij vond dat hij ook bij de bloemen hoorde. Het was dan ook een prachtige parasol en er zat een klein poppetje bovenop dat net zo'n hoed met een brede rand op had als de buurman. De parasol sprong op zijn houten been tussen de bloemen en hij stampte heel hard, want hij danste de mazurka en die dans konden de andere bloemen niet doen, omdat ze zo licht waren en niet konden stampen.
Het poppetje op de parasol werd opeens heel lang en heel groot, hij draaide boven de papieren bloemen rand en riep heel hard: "Wat maak je dat kind nou weer wijs? Domme verzinsels!" en hij leek precies op de buurman met de hoed met de brede rand, hij zag er net zo geel en knorrig uit. Maar de papieren bloemen sloegen tegen zijn dunne benen aan en teen kromp hij weer in elkaar en was hij weer een piepklein poppetje. Het zag er zo grappig uit dat kleine Ida er wel om moest lachen. De parasol danste maar door en de buurman moest meedansen. Het hielp niets of hij zich groot en lang maakte of weer het kleine, gele poppetje met de grote, zwarte hoed werd. De andere bloemen deden een goed woordje voor hem, vooral de bloemen die in het poppenbed hadden geslapen, en toen hield de parasol ermee op.
Opeens werd er heel hard geklopt in de la waar Ida's pop Sophie lag naast al het andere speelgoed.
Het stenen beeldje rende naar de rand van de tafel, ging op zijn buik liggen en het lukte hem de la een klein stukje open te trekken. Daar kwam Sophie overeind. Ze keek heel verwonderd om zich heen. "Er is hier zeker bal," zei ze. "Waarom heeft niemand me dat verteld?"
"Wil je met me dansen?" vroeg het stenen beeldje.
"Dacht je dat ik met zo'n lelijkerd wil dansen?" vroeg ze en keerde hem de rug toe. Toen ging ze op de la zitten en ze dacht dat een van de bloemen haar wel zou komen vragen, maar er kwam niemand en dus kuchte ze: hm, hm, hm! Maar er kwam nog steeds niemand. Het stenen beeldje danste helemaal alleen en dat deed hij niet slecht.
Omdat geen van de bloemen Sophie scheen te zien, liet ze zich van de Ia pardoes op de grond vallen. Dat gaf me een consternatie: alle bloemen kwamen eraan lopen en vroegen of ze zich bezeerd had en ze waren allemaal heel aardig voor haar, vooral de bloemen die in haar bed hadden geslapen. Maar ze had zich helemaal niet bezeerd en al Ida's bloemen zeiden dank je wel voor het lekkere bed. 0, ze hielden zoveel van haar. Ze namen haar mee naar de dansvloer en dansten met haar en alle andere bloemen stonden er in een kring omheen. Toen was Sophie tevreden en zei dat ze haar bed wel mochten houden. Ze vond het niet erg om in de Ia te liggen.
Maar de bloemen zeiden: "hartelijk dank, maar zolang leven wij niet. Morgen zijn we helemaal dood, maar je moet tegen kleine Ida zeggen dat ze ons in de tuin moet begraven, waar de kanarie ligt, dan komen we in de zomer weer op, nog veel mooier dan nu."
"Nee, jullie mogen niet doodgaan!" zei Sophie en ze kuste de bloemen.
Enige tijd later ging de kamerdeur open en er kwamen een heleboel prachtige bloemen naar binnen dansen. Ida begreep helemaal niet waar die vandaan kwamen. Dat waren zeker allemaal bloemen van het kasteel van de koning. Voorop liepen twee prachtige rozen met kleine gouden kroontjes op, een koning en een koningin. Toen kwamen de beeldigste violieren en anjers; ze groetten naar links en naar rechts. Ze hadden muziek bij zich: grote papavers en pioenen bliezen in de peulen van erwten totdat ze vuurrood zagen. Blauwe kelkjes en kleine witte sneeuwklokjes klingelden alsof ze belletjes om hadden. Wat een leuke muziek was dat! Toen kwamen er heel veel andere bloemen en allemaal dansten ze, de blauwe viooltjes en de roze madeliefjes, de kamille en de lelietjes-van-dalen. En alle bloemen kusten elkaar.
Eindelijk wensten de bloemen elkaar goedenacht en kleine Ida sloop ook naar haar bedje, waar ze droomde van alles wat ze had gezien.
Toen ze de volgende morgen weer opstond, ging ze meteen naar het tafeltje om te zien of de bloemen er nog waren. Ze schoof de gordijntjes van het bedje opzij. Daar lagen ze allemaal, maar ze waren erg verwelkt, veel meer dan gisteren. Sophie lag in de la waar ze haar had neergelegd. Ze zag er slaperig uit. "Weet je nog wat je tegen me moest zeggen?" vroeg kleine Ida, maar Sophie keek heel dom en zei geen woord.
"Dat is niet lief van je," zei Ida, "en ze hebben nog wel allemaal met je gedanst." Toen nam ze een kartonnen doosje waar beeldige vogeltjes op getekend waren, dat maakte ze open en ze legde de dode bloemen erin. Dat wordt jullie doodskistje, mooi hè?" zei ze. "En als straks de neefjes uit Noorwegen komen, dan kunnen ze helpen om jullie in de tuin te begraven, zodat jullie in de zomer weer op kunnen komen, maar dan nog veel mooier!"
De Noorse neefjes waren twee flinke jongens, ze heetten Jonas en Dolf. Hun vader had ze een nieuwe pijl en boog gegeven en die hadden ze bij zich om aan Ida te laten zien. Ze vertelde van de arme bloemen die dood waren en toen mochten zij ze begraven. De jongens liepen voorop met hun boog op de schouders en kleine Ida kwam erachter aan met de dode bloemen in die mooie doos. In de tuin werd een grafje gegraven. Ida kuste de bloemen eerst, zette ze toen met doos en al in de aarde en Dolf en Jonas schoten met bun pijl en boog over het graf, want ze hadden geen geweren of kanonnen.

*     *     *     *     *


Sprookje
Vergelijk twee talen: