De mooiste sprookjes van Andersen
H.C. Andersen (Pagina 2)
26De theepot
Er was eens een trotse theepot, trots op zijn porselein, trots op zijn lange tuit, trots op zijn brede oor: hij had wat van voren en wat van achteren, de tuit van voren, het oor van achteren, en daar praatte hij over. Maar hij praatte niet over zijn deksel, dat was gebroken, dat was gekramd, dat had gebreken; over zijn gebreken praat men niet graag, dat doen anderen wel. Koppen, melkkannetje en suikerpot, dat hele theegerei zou zeker meer over de zwakheid van het deksel denken en praten dan over het mooie oor en de voortreffelijke tuit; dat wist de theepot. Ik ken ze, zei hij in zichzelf, ik kLees het sprookje →
37De vogel Feniks
In de tuin van het paradijs, onder de boom der kennis, stond een rozenhaag. Hier, in de eerste roos, werd een vogel geboren, zijn vlucht was als die van het licht, heerlijk was zijn kleur, heerlijk zijn zang. Maar toen Eva de vrucht van de boom der kennis brak, toen zij en Adam uit de tuin van het paradijs werden verjaagd, viel van het vlammend zwaard van de straffende engel een vonk in het nest van de vogel en deed het in vlammen opgaan. De vogel stierf in de vlammen, maar uit het rode ei vloog een nieuwe, de enige, de steeds enige vogel Feniks. Het verhaal vertelt dat hij in Arabië woont enLees het sprookje → 44Twee broers
Op een van de Deense eilanden, waar oude dingplaatsen zich verheffen in de korenvelden en machtige bomen in de beukenbossen, ligt een klein stadje met rodedaken op de lage huizen. In een van die huizen werden er boven een kolenvuurwonderlijke dingen gebrouwen: er werd in glas gekookt, er werd gemengd en gedistilleerd, er werden in vijzels allerlei kruiden gestampt - alles onder leiding van eenbejaard man. Je moet het goede betrachten, zei hij, ja, het goede, het juiste, de waarheid in al het geschapene moet je kennen, daar moet je je aan houden. Binnen in de kamer bij de brave huismoeder zatenLees het sprookje → 47Wat men al niet verzinnen kan
Er was eens een jonge man die voor dichter studeerde, tegen Pasen hoopte hij klaar te zijn, dan wilde hij trouwen en van gedichten-makerij leven en dat is, wist hij, niets dan verzinnen, maar hij kon niet verzinnen. Hij was te laat geboren, alles was al behandeld vóór hij ter wereld kwam, over alles was al gedicht en geschreven. Die gelukkige mensen die duizend jaar geleden geboren werden, zei hij. Die konden makkelijk onsterfelijk worden! Gelukkig zelfs hij die honderd jaar geleden werd geboren, toen was er toch nog wat om over te dichten; nu is de wereld uitgedicht, wat heb ik nog te dichtenLees het sprookje → 48De laatste dag
De heiligste dag van alle dagen van het leven is de dag dat we doodgaan. Dat is de laatste dag, de dag van de heilige, grote verandering. Heb je echt, ernstig over dit machtige, laatste uur op aarde, dat zeker komt, nagedacht? Er was een man, streng in het geloof, zoals ze zeiden, een strijder voor het woord, dat voor hem wet was, een streng dienaar van een strenge God. De Dood stond aan zijn bed, de Dood met dat strenge, hemelse gezicht. Je uur heeft geslagen, je moet met me mee, zei de Dood en raakte met een ijskoude vinger zijn voeten aan en die huiverden, de Dood raakte zijn voorhoofd aanLees het sprookje →